Jan Zwart - Muzikale kroniek |
1572 | Het Roomsche orgel wordt wereldlijk instrument, zijn bespeler "Orgelist der Stede" |
1640 | Het stadsorgel moet te hulp komen bij het Kerkgezang der Gereformeerden. |
1680 | Algemeene dienstplicht der stadsorgels bij het gemeentegezang. |
1700 | Gouden eeuw van den Orgelbouw. Groote naijver der Steden onderling in het bouwen van orgels voor Stads- en Kerkgebruik. |
1750 | Verval der Stadsorgel-diensten. |
1795 | Het Orgel doet afstand van de Stadsregeering en wordt Kerkelijk ingelijfd. |
1800 | Groote schaarschte aan "kloecke Meesteren van het orgelspel". |
1834 | Opkomst der orgeloefenaars op Art. 8. |
1886 | Nieuwe vermeerdering van orgelbedienaars. |
"Die Volkskultur in Holland hat durch das puritanische Treiben der Kirche schweren
Schaden gelitten. Sang und Tanz, Spiel und Volksbrauch sind, wo man konnte, ausgerottet
worden. Die Glocken wurden bis auf das Laüten beim Begräfnis zum Schweigen
gebracht. Die heftigsten Eiferer hätten am liebsten auch die Orgel verbannt. Bei
dieser allgemeinen Entfärbung des Volkslebens haben übrigens warscheinlich
die Mennonisten ebenso eifrig mitgewirkt wie die Kalvinisten." (Prof. Dr. J. Huizinga - "Holländische Kultur des siebzehnten Jahrhundert" - bl. 31/32.) |
"God groete U", zoo groette Bach, toen hij de kamer van de Sommers binnentrad. Meneer
Sommer kwam vol vreugde op hem af, zijn vrouw scheen te dommelen in haar stoel. Slap
reikte ze hem de linkerhand. Rechts was ze geheel verlamd. "Hoe gaat het je?" vroeg ze
fluisterend. "Dat gaat wel, we zijn niet rijk en we moeten hard werken, maar we hebben
ons brood en de kinderen zijn alle gezond. Alle jongens zijn muzikaal. Bijna zou ik
zeggen, jammer genoeg, want wie niet iets groots kan in de kunst, blijft levenslang
arm!" "Nu maar, jij hebt toch wel iets bereikt. Zelfs hier spreekt men over je!" "Misschien," antwoordde Bach, :de menschen schijnen niet ontevreden over mijn orgelspel. Om te maken, dat ze zich niet vervelen, schrijf ik voor elke godsdienstoefening een cantate." "Wordt dat niet een beetje veel?", vroeg meneer Sommer, "je kunt ze toch wel eens iets ouds geven. Opgewarmde soep smaakt dikwijls ook heel goed." Lachend kwam Johan Sebastiaan er tusschen: "In de muziek is dat een beetje anders. Dagelijks bid ik God, dat Hij mij helpe bij mijn werk. Ik begin geen werk zonder gebed en dan geeft de Heer me de kracht." "Maar wat doe je dan met al die muziek?" Vraag dat maar eens aan mijn vrouw! Die verzamelt alles en geeft het in de herfst aan den tuinman om er de boomen mee te omwikkelen. Die beweert, dat ik zulk goed stevig papier heb." "Merkwaardig pakpapier, kun je mij niet ook eens zoo iets geven?" En met pakt meneer Sommer al de map, die op tafel ligt. Maar Bach houdt hem tegen: "Dat is de muziek, die ik onderweg heb geschreven. Als ik ze een keer gespeeld heb, kunt U ze krijgen." "Mag ik ze dan nu vast eens zien?" schertst meneer Sommer. Veel begrijpt hij er niet van en hij geeft de bladen terug, als hij ineens vraagt: "Wat staat daar?" Bach legt het uit: "Jesu juva". Dat beteekent: "Help, Heer Jezus". Ik heb daarnet al gezegd, dat ik geen werk begin zonder God om hulp te vragen. Nog nooit heeft Hij me in den steek gelaten. Iedere keer stuurt Hij me kracht, die ik anders niet heb." Geroerd pakt mevrouw Sommer zijn hand en ze fluistert: "Ook mijn bede heeft Gold verhoord, dat ik jou nog eens mocht zien. Nu heb ik nog maar een wensch: dat ik jou, tenminste eens in mijn leven orgel hoor spelen." "Hoor je, wat ze wil?" vraagt meneer Sommer. "Ik heb al vaak geprobeerd dit uit haar hoofd te praten, maar het lukt niet. Morgen is er een concert, maar dan speelt een ander. Als jij het was, zou ik wel middelen vinden om er haar heen te brengen." "Laat haar maar een ander hooren," sust Bach: "die speelt ook goed." Al vroeg is den volgenden dag de kerk vol voor het aangekondigde orgelconcert. Verwonderd kijkt men naar de vrouw, die in een leunstoel door twee mannen wordt binnengebracht. Er wordt over gemompeld, en er is tijd voor allerlei veronderstellingen, want de organist laat zich wachten. Het duurt een half uur, een uur en ten einde raad treedt de predikant naar voren om te vragen of er soms onder de aanwezigen iemand is, die iets kan spelen, zoodat de menschen niet vergeefs zijn gekomen. Op dat oogenblik staat één van de mannen, die de vrouw in den leunstoel naar binnen had gebracht op en gaat naar de orgelbank. Eerst aarzelend, maar al spoedig aanzwellend klinkt er een jubel door de kerk, zooals nog nooit iemand heeft gehoord. Men vergeet plaats en ruimte en als het spel geëindigd is, duurt het lang voor de kerk leeg is. De man, die gespeeld heeft, gaat weer terug naar de vrouw in den leunstoel. Met stralende oogen ziet zij hem aan, grijpt zijin hand en fluistert: "Johan Sebastiaan, je hebt gelijk, als je bidt: Jesu juva! Help mij, Heere Jezus". Een bovenaardsch lachje gaat over haar gezicht. Dan valt haar hoofd op de borst: ze ademt niet meer. De vreugd over jou spelen heeft haar gedood," zegt zachtjes meneer Sommer: "dat bracht haar naar den hemel". |
"De toestand waarin het echter verkeerde alvorens het van daar werd verwijderd, was meer dan treurig. Onbegrijpelijk is het, dat een gemeente zich met zoo iets tevreden stelde en nog onbegrijpelijker, dat er nog organisten te vinden waren, die op zoo'n schandelijk verwaarloosd instrument wilden spelen." |
"Het oude Orgel der Gereformeerde Kerk aan de Vlamingstraat te Delft." Bovengenoemd orgel werd in het jaar 1657 gebouwd in de toenmalige Gasthuiskerk te Delft door Mr. HANS GOULDFUUS, welks officiëel handschrift in bezit is van ondergeteekende. Omstreeks 1858 werd dit kerkgebouw afgebroken en ook het orgel wegens hoogen ouderdom voor afbraak verkocht. Het werd daarna het eigendom van den heer K. de Lint te Delft en werd door dezen geschonken aan de Christelijk Gereformeerde Kerk aan de Voldersgracht, waar het na eenige reparatie zijn plaats vond, tot in het jaar 1883. In datzelfde jaar werd door deze gemeente een nieuw kerkgebouw in gebruik genomen, en alhoewel menigeen dacht, dat er nu ook een nieuw orgel in geplaatst zou worden, werd nogmaals dit zeer oude gebrekkige instrument overgebracht. Verschillende gebroken deden zich vooral in de laatste jaren voor, en in 1901 en 1902 werd menige openbare eeredienst door napiepen en blijven hangen van toetsen enz. verstoord. Dit kon zoo niet blijven, doch daar men op allerlei moeilijkheden bleef stuiten, was men ten einde raad. In hoofdzaak was men aan het oude instrument zeer gehecht en werkelijk de klank van dit orgel was niet kwaad. Er moest echter iets op gevonden worden, dat het orgel van buiten weinig veranderde, want van een nieuw orgel, dus ook van een ander front, wilde men in geen geval iets weten. De dispositie van dit orgel was als volgt: Prestant 8 voet doorlopend Holfluit 8 voet doorlopend Prestant 4 voet doorlopend Fluit 4 voet doorlopend Octaaf 2 voet doorlopend Fluit 2 voet doorlopend Octaaf 1 voet doorlopend Mixtuur 3 sterk doorlopend Cornet 5 sterk 2 octaaf terwijl er voorheen een Trompet 8 voet bestond aan den Baskant, doch zoo in slechten staat verkeerde, dat men deze moest wegnemen. Ook had dit instrument tot in 1903 kort klavier, want in het groot octaaf miste men cis, dis, fis en gis. Bovendien vond men C, D en E op een andere plaats. De laatste toets op dit klavier was E. Drukte men dezen toets omlaag, dan hoorde men groot C. De toets F daarop volgend, beantwoordde aan zijn naam, doch wanneer men daarnaast Fis aansloeg, hoorde men groot D. G was goed, doch Gis liet groot E hooren, daarna volgde alles geregeld. In het pedaal was dit precies eender, zoodat menige knappe organist huiverig werd dit orgel te bespelen, wat dan ook zonder oefening niet te doen was en men bij ziekte van den organist eenvoudig de begeleiding achterwege liet"1). |
"Nu zijn er", aldus schreef Priester H. de Greeve, onlangs
in het Zondagsblad van "0ns Noorden", eenige teekenen, waaruit men geneigd is af te
leiden, dat die goede smaak nog al te wenschen overlaat. Een van de middelen om er
achter te komen, is: geregeld luisteren naar de radio. Men mag aannemen, dat de
radio-omroepen zich richten naar de behoefte der luisteraars. Zij leeren die kennen uit
het contact met de luistervinken; uit de brieven die zij ontvangen, etc. etc. Wie
geregeld luistert naar de radio en zich de moeite geeft van tijd tot tijd de heele
aether eens af te zoeken; wie b.v. des avonds achtereenvolgens verschillende stations
aandraait, wie kennis neemt van het ochtendmenu, waarop hij op z'n nuchtere maag
getracteerd wordt, krijgt een ontstellend inzicht van den goeden smaak van het gemiddeld
luisterend publiek. Men moet nu niet opwerpen dat er ook zooveel mooie, waardevolle
muziek gegeven wordt. Want het zwaartepunt is, dat er óók zooveel
muzikale rim-ram gegeven wordt. De mooie muziek is evident bestemd voor de proevers; en meteen ook als poging om de anderen op te voeden; maar de groote hoeveelheid tarara-boemdié is evident bedoeld voor de massa, die aan dit minderwaardig brouwsel zich wil bedrinken. Wij hebben heelemaal geen bezwaar tegen een lollige mop, een daverende grol, of 'n avond onzin - maar wel meenen wij bezwaar te mogen maken tegen allerlei flauwe, melige liefdes-lyriek, die je na twee minuten 't gevoel geeft of je een jaar lang bananen gegeten hebt. Verder is de aether heele avonden vergiftigd met een afschuwelijk soort jazz, die je de minder prettige ervaring van stompen op je maag geeft. Alsof de heele aether chronisch lijdt aan den hik. Er wordt hier heel evident, noodgedwongen, geofferd aan een buitengewoon slechten smaak". |
"Het is echter goed, zich steeds weer te herinneren met welke middelen
men Bach's orgelmuziek langen tijd te lijf ging. Een groep orgelspelers vond zijn
genoegen erin Bach-preludia en -Fuga's met alle mogelijke orgelstermmen af te razen,
zonder hun bouw en onderverdeeling te doen uitkomen. Anderen stalden hun orgel in de
veelzijdigste kleuren uit, verscheurden de organische opbouw door verbrokkeling in de
kleinst mogelijke deeltjes. Zoo herinner ik mij, zegt de schrijver in een noot, de
voordracht van het Adagio uit de G-dur Toccata, waarin een concertspeler in de
melodie zoowel als in de begeleiding meer dan een dozijn keer van registers verwisselde,
zoodat een pseudo-impressionistisch klankbeeld ontstond. Bijna algemeen heerschte de zienswijze: "het orgel der 19e eeuw is het ideaal-instrument, ook voor Bach's muziek, en men betreurde het, dat Bach niet zulk een volkomen instrument gekend heeft om in zijn composities gebruik te kunnen maken van deszelfs speelmogelijkheden en effecten. |
"En we kunnen ons dan ook haast niet anders voorstellen, dan dat een
componist als S w e e l i n c k ,
d i e z i c h z e l f
g e h e e l
v r i j w i l l i g
a l s
l e v e n s t a a k
g e s t e l d
h e e f t h e t
v o l l e d i g e
p s a l t e r t e
c o m p o n e e r e n
in de berijming nog wel van Marot en De Bèze, medewerkers van Calvijn en met
als cantus firmi de in het biezonder voor deze 150 psalmen samengestelde z.g. geneefsche
melodieën, dat zoo een componist ook wel hervormd moet geweest zijn. Te meer haast
nog d a a r d e z e
m e e r s t e m m i g e
p s a l m e n
t i j d e n s d e
d i e n s t
a l t h a n s n i e t
i n d e
k e r k e n v a n
C a l v i j n
g e z o n g e n
m o c h t e n
w o r d e n e n
S w e e l i n c k z e
d u s
u i t s l u i t e n d
t o t e i g e n
v r e u g d e e n
v r o o m h e i d
s c h r e e f". (B. v.d. Sigtenhorst Meyer in: "Jan P. Sweelinck en zijn instrumentale muziek".) |
"...men vraagt zich wel eens in verwondering af, waarom Sweelinck niet
betere oorden is gaan opzoeken voor zijn kunst. In het buitenland waren nederlandsche
musici zeer in trek en gemakkelijk had hij daar een plaats kunnen vinden, waar zijn werk
in maatschappelijk verband zou hebben gestaan. Hier daarentegen konden zelfs zijn
psalmen en cantiones sacrae, die zulk een belangrijk deel van zijn werk uitmaken, niet
dan buiten kerkelijk verband uitgevoerd worden, terwijl de predikanten bovendien zijn
orgelspel nog trachtten te weren." |